Peildatum voor beoordeling gerechtvaardigd belang werkgever is datum van het beëindigingsvoorstel werknemer.
Reële re-integratiemogelijkheden zijn de in de Xella-beslissing van de Hoge Raad genoemde uitzondering voor de werkgever om niet akkoord te gaan met een voorstel van de werknemer om een slapend dienstverband te beëindigen. Recent voegde de Hoge Raad hieraan toe, dat de peildatum voor de beoordeling of de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft om niet akkoord te gaan, het moment is dat de werknemer het beëindigingsvoorstel heeft gedaan (ECLI:NL:HR:2024:400).
De Xella-norm van de Hoge Raad (2019)
Hoe zat het ook al weer met de slapende dienstverbanden waarop de Xella-beslissing betrekking heeft? Een slapend dienstverband is een dienstverband dat na 104 weken arbeidsongeschiktheid niet is beëindigd, terwijl de werknemer geen werkzaamheden meer uitvoert en er geen loon meer wordt betaald. De Hoge Raad oordeelde in 2019 dat als een werknemer verzoekt om zijn slapend dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen, onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, de werkgever uit hoofde van goed werkgeverschap hiermee akkoord moet gaan. Hierop geldt een uitzondering, de werkgever hoeft niet akkoord te gaan als hij een gerechtvaardigd belang heeft bij het voortduren van de arbeidsovereenkomst. Bijvoorbeeld, omdat de werknemer nog reële re-integratie mogelijkheden heeft (ECLN:NL:HR:2019:1734).
De Xella-norm hangt samen met de Wet Compensatie Transitievergoeding, die op 20 juli 2018 is gepubliceerd in de Staatscourant. Vanaf dat moment is het voor werkgevers duidelijk geworden dat de transitievergoeding voortaan werd gecompenseerd.
Peildatum gerechtvaardigd belang werkgever is moment beëindigingsvoorstel
Wat is de casus die heeft geleid tot de uitspraak van de Hoge Raad van 15 maart 2024 over de in de Xella-beslissing genoemde uitzondering? De werknemer heeft de werkgever verzocht het slapend dienstverband te beëindigen onder toekenning van de transitievergoeding. De werknemer en de werkgever waren het erover eens dat niet aannemelijk is dat de werknemer zijn oude werk (al dan niet in aangepaste vorm) binnen 26 weken zou kunnen hervatten. Maar ze waren het niet eens over de vraag of herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie (al dan niet met behulp van scholing) binnen redelijke termijn mogelijk was. Ook was er verschil van mening over of er sprake was van reële re-integratiemogelijkheden die maken dat de werkgever niet akkoord hoeft te gaan met het beëindigingsvoorstel van de werknemer.
De werknemer vraagt de kantonrechter de werkgever te veroordelen tot het betalen van een transitievergoeding van € 81.000,- bruto en het opmaken van de eindafrekening. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemer af. De werknemer gaat in hoger beroep.
Hof (ECLI:NL:GHARL:2022:6399): de vraag of herplaatsing in een passende functie als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW mogelijk was, is een andere vraag dan of sprake is van reële re-integratiemogelijkheden als bedoeld in de Xella-beslissing. Het hof gaat er vanuit dat het laatste een ander, ruimer begrip betreft. De aan de werknemer aangeboden werkzaamheden waren passend en betroffen een reële functie. Het door de werkgever aangeboden werk is een redelijk voorstel, waaraan de werknemer ten minste een poging had kunnen wagen of een gesprek over had kunnen voeren. De werkgever had daarmee wegens reële re-integratiemogelijkheden een gerechtvaardigd belang bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst en heeft niet gehandeld in strijd met goed werkgeverschap door het beëindigingsvoorstel van de werknemer niet te aanvaarden. Bij deze beoordeling is het hof uitgegaan van de datum waarop de werknemer het beëindigingsvoorstel heeft gedaan.
Volgens de werknemer had het hof moeten uitgaan van de datum waarop het dienstverband van de werknemer slapend is geworden. De werknemer gaat in cassatie.
Hoge Raad: de werknemer doet de werkgever het voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Als de werkgever zich beroept op een uitzondering op het in de Xella-beslissing genoemde uitgangspunt, dient de beoordeling hiervan plaats te vinden naar het moment waarop de werknemer het voorstel doet. Pas wanneer de werknemer een dergelijk voorstel doet, kan immers de werkgever uit hoofde van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) gehouden zijn hiermee in te stemmen. Bij de beoordeling of de werkgever op het moment van het voorstel een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst dienen ook, voor zover van belang, feiten en omstandigheden te worden betrokken die zich voor of na dat moment hebben voorgedaan.
Conclusie
Met deze uitspraak geeft de Hoge Raad meer duidelijkheid over de Xella-uitzondering. Niet het moment waarop de arbeidsovereenkomst slapend is geworden is bepalend, maar het moment waarop de werknemer een verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding doet. Het moment van het beëindigingsverzoek is dus het moment waarop wordt gekeken waartoe de werkgever op grond van het goed werkgeverschap verplicht is.